Strijd. Voor de meesten van ons is dat een bekend woord geworden. Een woord waarover we uit eigen ervaring kunnen meepraten. En daarom misschien wel een woord waar we juist even niet meer over willen praten. Wat hebben we wat afgestreden. En nu zijn we er moe van. Moe van de strijd. Is het nu niet eens tijd voor opbouw? Tijd voor vrede?
Twee soorten strijd
De Bijbel kent een negatieve en een positieve strijd. Jakobus schrijft in zijn brief over strijden en vechten in de gemeente. Dat is strijd die voortkomt uit de hartstochten van mensen. Hartstochten die zich toerusten tot de strijd (Jak. 4:1). Deze strijd breekt af en je wordt er doodmoe van. Ten diepste komt dat doordat je door dit soort vechten iets probeert te verdedigen wat je niet eens bezit.
Aan Timoteüs schrijft Paulus ook over strijd. Maar dan heel anders. ‘Strijd de goede strijd van het geloof’ (1 Tim. 6:12). Opvallend genoeg schrijft hij dat, nadat hij geschreven heeft over geharrewar, geschillen en haarkloverijen. Tegenover de verkeerde vechtersmentaliteit bestaat er dus wel degelijk een goede strijd.
Het Oude Testament: de duivel als Amalekiet
Het is niet zo moeilijk om in het Oude Testament een voorbeeld te vinden van strijd. In de geschiedenis van het volk Israël is de strijd eenvoudig niet weg te denken. Daarom lijkt het Oude Testament wel strijdlustiger te zijn dan het Nieuwe Testament. Toch ligt het verschil tussen het Oude en het Nieuwe Testament niet zozeer daarin, dat er in het Nieuwe Testament geen strijd meer zou zijn. In heel de Bijbel vormt de grote strijd tussen God en de satan de achtergrond van het wereldtoneel. Eén van de verschillen is wel dat die achtergrond in het Oude Testament, meer dan in het Nieuwe, verborgen blijft achter de gebeurtenissen op aarde.
Wanneer Israël door de woestijn trekt, op weg naar Kanaän, komt er een dag dat ze worden aangevallen door de Amalekieten. In Deuteronomium 25: 17-19 laat Mozes weten dat de herinnering aan Amalek om die reden onder de hemel moet worden uitgewist. En dan staat er ook een specifieke reden bij. Amalek vocht namelijk op een bijzonder lage manier. Hij kwam Israël onderweg tegen, sneed de zwakken in de achterhoede af, terwijl Israël vermoeid en uitgeput was. Als Israël moe is van de strijd, van de verliezen en van de ontberingen, grijpt Amalek zijn kans en valt Israël ook nog eens van achteren aan. Ze worden gepakt bij hun zwakste plek.
Is dat geen duivelse tactiek? Schending van al het oorlogsrecht? Wanneer we nu deze strijdsituatie tegen de achtergrond van de grote strijd tussen God en satan plaatsen, kunnen we hier inderdaad een duivelse list in zien. Zo zit hij in elkaar. Vandaag ook nog. Wanneer wij moe zijn van de strijd en de wapens opbergen, dan weet hij dat hij kan toeslaan. Juist dan slaat hij toe.
Het Nieuwe Testament: de geestelijke wapenrusting
In Efeziërs 6: 11-12 laat de apostel Paulus de achtergrond van het wereldtoneel zien als hij zijn lezers opdraagt om de wapenrusting van God aan te doen. Om stand te houden tegen de listige verleidingen van de duivel. ‘Want wij hebben de strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van de duisternis van dit tijdperk, tegen de geestelijke machten van het kwaad in de hemelse gewesten’.
Eén van de wapens is Gods Woord. Dat is het zwaard van de Geest. Hoe scherp dat zwaard is, blijkt misschien wel het meest wanneer Paulus ten strijde trekt tegen de judaïsten. Dat zijn christenen die vast willen houden aan het Oude Testament, maar op zo’n manier dat het er niet toe doet dat Christus is gekomen. Die strijd spitst zich vooral toe op de visie op de besnijdenis.
Paulus schrijft in Galaten 5: 11-12: ‘Maar ik, broeders, als ik nog de besnijdenis verkondig, waarom word ik dan nog vervolgd? Dan is immers het struikelblok van het kruis tenietgedaan’. In felle bewoordingen zegt hij daarna: ‘Lieten zij die u opruien, zich maar afsnijden’. Dezelfde felheid merken we in Filippenzen 3: 2-3: ‘Let op de honden, let op de slechte arbeiders, let op de versnijdenis’. Deze dwaalgeesten maken van de besnijdenis een versnijdenis en een afsnijden.
Want wie de besnijdenis nog aan anderen wil opleggen, nadat Jezus Christus zichzelf aan het kruis geofferd heeft, heeft nog geen idee van wat Christus is komen doen. Die wil vasthouden aan een uiterlijk teken om bij Gods volk te horen. Maar de werkelijke besnijdenis zijn zij die in Christus Jezus roemen en niet op vlees vertrouwen (Fil. 3:3, vgl. Kol. 2:11).
De gereformeerde belijdenis: strijd tegen eigen vlees om Christus te behouden
Onze belijdenisgeschriften zijn ondenkbaar zonder felle strijd. De opsteller van de Nederlandse Geloofsbelijdenis heeft zijn strijd zelfs met de dood moeten bekopen. Dat geeft wel aan hoeveel hij voor die strijd over had. Maar is gereformeerd zijn nu een zaak van betweterigheid en van geharrewar over geschillen? Of is het een zaak van de goede strijd van het geloof?
Dan zullen we moeten zien of het er in onze belijdenis om gaat om Christus te behouden. En of het niet gaat om vechten voor zaken die we niet los willen laten omdat we eraan gewend waren of omdat dat plezierig is voor onszelf. Kortom, of we zelf niet buiten schot blijven in die strijd.
Uit de vele onderwerpen die in onze belijdenisgeschriften behandeld worden, neem ik er één: de vrije wil van de mens en ons behoud. De bewering dat de mens iets kan bijdragen aan zijn behoud, is door de eeuwen heen in verschillende gradaties verkondigd door allerlei mensen. Het kwam naar voren in de goede werkenleer van Rome, maar geniepiger in de remonstrantse leer van de vrije wil.
Onze vraag is: ‘Waarom hebben de gereformeerden zich zo fel verzet tegen die leer?’. Het antwoord zou je als volgt kunnen samenvatten: ‘Omdat hier de beslissing valt tussen alles in Christus hebben of niets hebben’. Wanneer Christus mij met zijn bloed had gekocht, maar daarin afhankelijk was geweest van mijn beslissing om te gaan geloven, dan zou dat oneindig tekort doen aan de kracht van zijn offer. Dan zou het zelfs de vraag zijn of de dood van Gods Zoon wel nodig was om mij te verlossen.
De gereformeerde belijdenis wordt door sommigen wel eens gezien als een waarheid naast het evangelie. Alsof gereformeerden zeggen: ‘Ik geloof in Christus, maar ook in de waarheden van de belijdenis’. Maar onze belijdenis strijdt er juist voor om naast Christus niets anders te hebben.
Onze andere vraag is: ‘Bleven de gereformeerden in deze strijd zelf buiten schot?’. Met deze belijdenis erkennen we dat we nog geen zucht aan onze zaligheid kunnen toevoegen. Zelfs de inspanning, die je met de dood moet bekopen, werkt er niet aan mee. Terecht is gezegd dat deze leer de mens op zijn diepst vernedert.
Deze strijd kan je alles kosten en toch alles opleveren. Omdat Christus Overwinnaar is en ons Zelf toerust tot de strijd. Hij geeft steeds nieuwe kracht.
Onze strijdhouding
De wapens opbergen en de strijd vergeten, is niet zo’n goed idee. Als we er moe van zijn, wees juist dan verdacht op de duivel. Een trotse strijdhouding past ons evenmin. We gaan er niet eventjes lekker tegenaan. Wel hoop ik twee ‘testvragen’ mee te kunnen geven om als het ware onze eigen strijd mee te beproeven.
De eerste is deze. Is de strijd die ik voer tegelijkertijd ook een strijd tegen mijn eigen vlees? Of ben ik bezig mijn eigen terreintje te verdedigen? De tweede is deze. Gaat het er in de strijd die ik voer om, dat ik Christus niet verlies? Of zou er aan mijn mening weinig veranderen als Christus nooit gekomen was? Wees eens eerlijk en geef niet te snel antwoord.