In het artikel ‘Balanceren of geloven?’ ging het over mensenwerk en Gods werk. Het gereformeerde kerkbegrip is niet het juiste midden tussen institutionalisme en individualisme. Dat zijn namelijk twee menselijke bouwwerken. Balanceren tussen twee menselijke bouwwerken is nog gevaarlijker dan kiezen tussen twee uitersten. De Bijbel vraagt niet om balanceren, maar om geloven. En het geloof richt zich op God en Zijn werk. Daarom is het nodig om te vragen naar het bouwwerk van God en hoe dat dan in de praktijk zichtbaar wordt.
De oorsprong van de kerk ligt bij God. God heeft zichzelf in de Schrift geopenbaard als de Drie-enige. Het werk van de Vader zien we het duidelijkst terug in de schepping. Het werk van de Zoon in de verlossing. En het werk van de Geest in de heiliging. We passen dat nu toe op de kerk. De Vader roept zijn gemeente tot leven door zijn Woord. Bijvoorbeeld door de vaak terugkerende woorden ‘Ik zal u tot een God zijn en gij zult Mij tot een volk zijn’ (Ex. 6: 6; Lev. 26: 12; Jer. 31: 33; Ez. 37: 27). De Zoon verlost zijn gemeente door haar vrij te kopen met zijn kostbare bloed en haar zo zonder vlek of rimpel voor zich te plaatsen (Joh. 11: 51-52; Ef. 5: 27). De Geest heiligt de gemeente doordat Hij het werk van de Zoon bij ons te binnen brengt, waardoor wij het Woord bewaren (Joh. 14: 23-24). En zo voegt de Here dagelijks toe aan de bijeen vergaderde kring van hen die behouden worden en die blijven volharden bij het onderwijs van de apostelen en de gemeenschap, het breken van het brood en de gebeden (Hand. 2: 41-47).
Daarom is het Woord er eerder dan de kerk. En is de kerk daar waar het Woord werkzaam is en herkend wordt aan de vruchten. Wie de kerk in haar geheel wil overzien, moet naar de belofte van het evangelie kijken: ‘Het zal worden één kudde, één Herder’. Die moet daarom ook naar Christus kijken, omdat Hij het Hoofd van de kerk is. Want wie het hoofd ziet, ziet ook het lichaam. Dan ziet hij Christus door zijn Geest op aarde werken, overal waar het Woord bewaard wordt en waar het werk van Christus herkend wordt in het leven van zijn gemeenten. Wie dit te vaag vindt, zegt daarmee vooral iets over de duidelijkheid van Gods werk. Wij zijn snel geneigd om de duidelijkheid van de kerk in de kerk zelf te zoeken. Maar als we dat doen, vergeten we iets. We vergeten dan, dat onze blijdschap niet ligt in de grote daden die wij doen, maar in de grote daden van de Here. Ook vergeten we dan, dat we nu nog wandelen in geloof en niet in aanschouwen. Laten we op dit punt eens leren van een bekende voorganger.
In lijn met K. Schilder
K. Schilder is onder ons een bekende naam. Doordat hij helaas ook veel te pas en te onpas is aangehaald, is zijn naam bij sommigen van ons misschien wel besmet geworden. Nu gaat het niet om deze dienstknecht zelf. Maar we zouden slechts tot onze schande kunnen voorbijgaan aan wat hij uit de Schriften voor ons naar voren heeft gehaald. Nu heeft Schilder veel over de kerk geschreven, maar slechts weinig systematisch. Dat maakt hem vatbaar voor eenzijdige interpretaties. Het meest systematische geschrift is zijn brochure ‘Ons aller moeder’.
In deze brochure tekent hij kortweg twee hoofdlijnen. In de eerste helft benadrukt hij het verschil tussen een oudtestamentisch en een nieuwtestamentisch kerkbegrip. Een oudtestamentisch kerkbegrip gaat uit van een zichtbaar kerkinstituut, zoals het aardse Jeruzalem in het Oude Testament. Maar sinds Christus in het gesprek met de Samaritaanse vrouw gezegd heeft, dat we voortaan niet meer op één plaats, maar in geest en in waarheid, zullen bidden (Joh. 4: 21-23), is dat veranderd. Onze moeder is het hemelse Jeruzalem (Gal. 4: 26). Het maakt een wezenlijk verschil of wij uitgaan van een kerkinstituut op aarde of van Christus in de hemel. Hij, die op aarde door zijn Geest werkzaam is en die overal op aarde plaatselijke gemeenten sticht.
In directe aansluiting daarop betoogt Schilder, dat onze verantwoordelijk erin bestaat, dat wij Christus in gehoorzaamheid navolgen. Daarom is er geen menselijk instituut, maar wordt de kerk dagelijks geïnstitueerd. Dat vloeiende en beweeglijke karakter van de kerk hangt samen met het feit, dat wij het werk van God niet kunnen overzien. Wij kunnen alleen maar volgen. En dat is dan ook onze plicht. Het moet blijken uit onze daden, dat wij Christus willen gehoorzamen. Iedere dag opnieuw meewerken aan de eenheid van de kerk en aan het bewaren van het zuivere Woord.
Allen samen en ieder persoonlijk
Op deze manier wordt duidelijk wat ‘de kerk geloven’ betekent. Eerst zien op God en Zijn werk en vervolgens daaraan meewerken. Zo begrijpen we het spreken van de Bijbel en onze belijdenis ook beter. De Bijbel gebruikt voor de kerk verschillende woorden, waaronder ‘volk’, ‘kudde’ en ‘lichaam’. Bij al die woorden is er een geheel, waarvan je persoonlijk deel kunt uitmaken. Met één persoon heb je nog geen volk. Met één schaap is er nog geen kudde. En met één ledemaat is er nog geen lichaam. Als je uitgaat van menselijke activiteit, dan begin je bij de onderdelen van het geheel. Dan zijn er eerst de mensen en zij vormen dan vervolgens een volk. Dan zijn er eerst de schapen en die vormen dan vervolgens een kudde. Bij het beeld van het lichaam zien we al dat het zo niet werkt. Er is nog nooit een lichaam gemaakt, doordat verschillende lichaamsdelen aan elkaar werden gezet. Dan krijg je een robot, of een pop, maar geen levend lichaam.
Alleen als je uitgaat van goddelijke activiteit, begin je bij het geheel, net zoals dat in de Bijbel beschreven wordt. Hij heeft zich vanaf het begin een volk uitgekozen. Als er een Hoofd is, is er ook een lichaam. Vanuit het ‘allen samen’ worden we ons ervan bewust dat we het ons ‘ieder persoonlijk’ moeten toe-eigenen. Die bijbelse manier van spreken, die ook in de gereformeerde belijdenis terugkomt (vgl. HC v/a 55 en 84), helpt ons verder dan de menselijke schematische manier van spreken over een instituut vol individuele leden. Het brengt bijvoorbeeld tot het inzicht, dat horen bij Christus vanaf het eerste begin betekent, dat je ook hoort bij zijn gemeente.
Het werk van de Heere zal dan herkenbaar zijn in prediking, sacramentsbediening en kerkelijke tucht, maar ook aan het geloof van de leden (NGB art. 29). Ook daarin zien we het ‘allen samen’ en ‘ieder persoonlijk’ weer terugkomen. De ambtsdragers, die aan de gezamenlijke gemeente geschonken zijn, gaan de gemeente voor in de bediening van Woord, sacramenten en tucht. In het geloof van de leden zien we het persoonlijke terugkomen.
Eenheid in verscheidenheid
Hierdoor begrijpen we, dat de eenheid van de kerk niet bestaat in onderlinge gelijkheid. De eenheid bestaat in hetzelfde geloof. Zij die Zijn Woord aanvaardden, werden aan de gemeente toegevoegd (Hand. 2: 41). Onder hen zijn ouderen en jongeren. Hoogopgeleiden en zwervers. Armen en rijken. Joden en heidenen. Petrus heeft zojuist gepreekt. De Schriften zijn geopend en hij heeft Christus verkondigd. Hij heeft opgeroepen tot bekering op grond van de belofte. Dat woord wordt door drieduizend zielen aanvaard. Zij geven zich gewonnen aan het evangelie. Ze zijn niet bij elkaar gaan zitten om hun eigen eisen en wensen te formuleren. Ze hebben niet hun gedachten over de Bijbel en over de kerk op papier gezet om op basis daarvan kerk te zijn. Maar ze aanvaardden de oproep tot geloof en bekering die met kracht op hen af kwam.
Kerkelijke eenheid is niet iets dat wij moeten maken, maar het is iets dat wij ontvangen. Wij kiezen niet voor elkaar, maar we zijn aan elkaar gegeven. Alleen vanuit dat besef kun je kerk zijn. En dan kan het niet uitblijven, dat we gaan volharden bij het onderwijs der apostelen en de gemeenschap, het breken van het brood en de gebeden (Hand. 2: 42). Volharden is blijven bij wat we ontvangen hebben. Dan toetsen we onze onderlinge verschillen aan Gods Woord en onze gezamenlijke belijdenis.
Ouderen en jongeren
Onder hen zijn ouderen en jongeren. Laten we het daarmee eens concreet maken. Wat hebben ouderen en jongeren met elkaar te maken? Ze leven toch in totaal verschillende werelden? Toch zijn ook zij aan elkaar gegeven. Als jongere kun je zoveel winst doen met de verhalen en de levenservaring van ouderen. En als oudere kunt u zo bemoedigd raken door de blijmoedige inzet van jongeren. Daar mogen we het werk van de Here in zien. Maar hoe kom je met elkaar in contact? Zit de jeugd er wel op te wachten als ik als oudere eens een praatje aanga? Is het niet eng om als jongere naar een oud gemeentelid te gaan? Probeer het toch maar eens. Het is lang niet zo eng als het lijkt. Geloof maar, dat de Here u echt aan elkaar gegeven heeft.