Christus verborgen voor onze ogen

In een vorig artikel schreef ik over ‘Zien op Christus’. Ik wees er toen al op dat wij Hem niet meer letterlijk kunnen zien, zoals de discipelen dat konden toen Christus op aarde was. Deze keer wil ik op dat aspect verder ingaan. Hoe kunnen we na Hemelvaart en Pinksteren zien op onze Heiland?

Verborgen

Het is goed om ons allereerst te realiseren dat Christus maar zo’n dertig jaar op aarde is geweest. En van die dertig was Hij er maar drie in de openbaarheid. Dat is op zesduizend jaar maar heel eventjes. En toch heeft God al die eeuwen omgang gehad met mensen.

Hoe de omgang van God met Adam en Eva was, weten we niet. Maar ook voor Adam en Eva in het paradijs gold dat zij zeer beperkt waren in hun beleving van de werkelijkheid. Zij waren schepsels, vanaf het begin gebonden aan ruimte en tijd. Dat God aan het begin van de geschiedenis ‘gewoon’ bestond, dat Hij zonder begin en eind en alomtegenwoordig is, dat konden ook zij niet bevatten. De werkelijkheid van de Schepper is zo compleet anders dan de beleving van de werkelijkheid door een schepsel.

Alles wat mensen van God weten, is omdat God het aan hen geopenbaard heeft. Het overige blijft verborgen in God (vgl. Ef. 3:9; Kol. 1:26). Sinds de hemelvaart van Christus is er in dat opzicht in ieder geval veel overeenkomst met de eeuwen vóórdat Christus op aarde kwam. Het leven met een onzichtbare God in de hemel is in de Bijbel standaard.

Daar komt bij dat Christus tijdens de jaren dat Hij op aarde was, zijn goddelijke natuur meestal verborgen hield. Hij was aan de mensen gelijk en verreweg het grootste deel ervan, net als wij, in staat van vernedering. Slechts veertig dagen zijn er geweest waarin Hij in een verheerlijkt lichaam aan de mensen verscheen. Tijdens die veertig dagen is Hij ook nog eens verschenen aan een selectief aantal mensen. Nadat Christus is opgestaan uit de doden, houdt Hij zichzelf voor de wereld verborgen.

Hij is de eersteling geworden van de nieuwe schepping. Hij past dan ook niet bij deze wereld. Deze wereld wilde Hem niet ontvangen. De mensen liepen bij Jezus weg, omdat zijn rede te hard was (Joh. 6:60). Zijn eigen discipelen begrepen niets van wat Hij eigenlijk kwam doen op aarde (Luc. 18:34; 24:11). Nee, als de eniggeboren Zoon van God op aarde komt, dan zit niemand op Hem te wachten. Sterker nog, dat wordt juist de reden waarom Hij van de aarde moet verdwijnen (Luc. 22:70-71; 23:21).

En daarom wordt Hij na zijn opstanding, net als Henoch en Elia uit deze bedorven wereld opgenomen naar de hemel. Het past niet bij de manier waarop de Bijbel vertelt over onze omgang met God om met een soort heimwee terug te verlangen naar de tijd dat Christus op aarde was.

Als er dan zoveel overeenkomst is tussen onze situatie vandaag en de eeuwen vóórdat Christus op aarde kwam, laten we dan eens kijken naar de doorgaande lijnen in de Bijbel over het zien van God. En natuurlijk letten we er dan ook op wat de tijdelijke komst van Christus op aarde daarin heeft veranderd. Daarbij spelen drie begrippen een belangrijke rol: afbeelding, heerlijkheid en vertrouwelijke omgang.

Afbeelding

Paulus noemt Christus in Kolossenzen 1:15 het beeld van de onzichtbare God. Daarin ligt een verwijzing naar Adam. Ook Adam is geschapen naar het beeld en de gelijkenis van God. God zelf kan niet gezien worden, maar Hij heeft wel een zichtbare afbeelding van zichzelf gegeven. Een manier om Hem te kennen. Het gaat hier niet om zijn uiterlijk, maar om zijn doen en laten.

Vanaf het eerste begin heeft God zichzelf laten kennen. Door aan Adam de opdracht te geven om te heersen over vissen, vogels en andere dieren, werd op de aarde zichtbaar gemaakt dat God Koning is. De wijsheid, zorg en liefde waarmee de mens zijn heerserstaak uitvoerde, liet iets van God zien. God heeft niet Zichzelf zichtbaar gemaakt, maar Hij gaf een afbeelding van zijn manier van werken.

Later in de geschiedenis was dit in het bijzonder de taak van de koning. De zonde had gemaakt dat de mens het beeld van God was kwijtgeraakt. God gaf een koning om voorlopig toch een beeld van Zichzelf te geven. De koning regeerde onder God en moest in zijn regering laten zien hoe God zelf regeert.

Na de zondeval kwam er, behalve het aspect van het heersen, nog een aspect bij in Gods verhouding tot de mensen. God wilde Zichzelf weer met de mens verzoenen. Ook daarvan heeft Hij een zichtbare afbeelding gegeven. In Hebreeën 8:5 lezen we dat de hogepriester onder het oude verbond de dienst verrichtte bij een afbeelding en schaduw van het hemelse.

In een heel bijzondere geschiedenis, die beschreven staat in Exodus 24, wordt beschreven hoe Mozes met Aäron, Nadab, Abihu en zeventig oudsten de berg opklom om God te aanschouwen (24:11). Op die berg ontving Mozes een model van de tabernakel (Ex. 25:40). De dienst in de tabernakel was een afbeelding van de hernieuwde omgang van God met zijn volk, waarvan de verzoening de kern was.

En ook de woorden van God tot zijn volk, waren afkomstig van Mozes, die de gestalte van God mocht zien (Num. 12:8), of van een andere profeet, die een droom of een visioen van God ontving (Num. 12:6).

Heerlijkheid

De afbeeldingen van het hemelse gaan steeds gepaard met hemelse heerlijkheid. Het woord heerlijkheid is verbonden aan koninklijke eer en de daarbij behorende uitstraling. Als God de mens schept tot zijn beeld, hoort daar ook die heerlijkheid bij (Ps. 8:6). De zondeval betekent dan ook vernedering. Dat uit zich in de vatbaarheid voor ziekten, lichamelijke zwakte, korte levensduur en uiteindelijk de dood.

De mens is volgens Psalm 8 bijna goddelijk gemaakt en met heerlijkheid en luister gekroond. Maar de heerlijkheid van God zelf gaat daar nog ver bovenuit. Die heerlijkheid van God geeft ook duidelijk aan dat wij God niet kunnen zien. Hij bewoont een ontoegankelijk licht, die geen der mensen gezien heeft of zien kan (1 Tim. 6:16). De bergen versmelten als was voor het aanschijn des HEREN, voor het aanschijn van de Here der ganse aarde (Ps. 97:5).

Veel bijbelteksten stellen de heerlijkheid van God voor als zijn zichtbare aanwezigheid. En zelfs die aanwezigheid is niet met het blote oog te zien. Als Mozes de HERE ontmoet op de berg, vraagt hij of hij de heerlijkheid van de HERE mag zien (Ex. 33:18). Uit dat gedeelte blijkt dat ook Mozes die heerlijkheid niet kan zien. Als Gods heerlijkheid voorbij gaat, staat Mozes in een rotsholte en wordt hij bedekt met Gods hand.

Als de tabernakel gereed is – de afbeelding van Gods omgang met zijn volk – vervult de heerlijkheid van de HERE de tabernakel (Ex. 40:34-35). En wanneer de tabernakel wordt vervangen door een stenen tempel, gebeurt dat opnieuw. Dan staat er zelfs bij dat de priesters vanwege de wolk niet konden blijven staan om dienst te doen, want de heerlijkheid des HEREN had het huis des HEREN vervuld (1 Kon. 8:11).

Vertrouwelijke omgang

Als de HERE Zichzelf laat zien, is dat steeds met het doel om vertrouwelijke omgang met Hem tot stand te brengen. In het paradijs was er de vertrouwelijke omgang tussen God en de mens. Maar dat werd verbroken door de zonde. Die vertrouwelijke omgang met God spreekt dan niet meer vanzelf.

De dienst in de tabernakel, en later de tempel, laat zien dat God die vertrouwelijke omgang weer wil herstellen. Priesters offeren namens het volk tot God. Zij bidden tot God en zegenen het volk namens God. Zo zijn zij bezig om de weg naar God open te houden.

Als Mozes de heerlijkheid van de HERE wil zien, dan heeft dat ook regelrecht te maken met de omgang van God met zijn volk. Hij heeft dan namelijk tot God gebeden om genade voor het volk. Het volk had juist het verbond verbroken door de zonde met het gouden kalf. De HERE wilde niet langer optrekken met zijn volk. Nadat Mozes tot de HERE gebeden heeft, zegt de HERE dat Hij zijn naam voor hem zal uitroepen. Die naam is Gods openbaring van wie Hij zelf is. Zijn naam spreekt van genade en ontferming (Ex. 33:19).

Sindsdien is er voor Gods volk alleen behoud bij de naam van de HERE. Ieder die de naam des HEREN aanroept, zal behouden worden (Joël 2:32). Die naam woont vanaf het moment dat Salomo de tempel heeft gebouwd, in Jeruzalem (1 Kon. 9:3). De naam van God staat garant voor de vertrouwelijke omgang van God met zijn volk. Een zondig volk mag, in het besef van de heerlijkheid van God, toch de vertrouwelijke omgang met Hem beleven.

Werkelijkheid

Christus’ komst op aarde heeft ontzaglijk grote betekenis. In Hem is de afbeelding werkelijkheid geworden. Als God deelde Hij in de heerlijkheid van God. Maar nu is Hij ook nog eens net als Adam het beeld van de onzichtbare God. Wij hebben weer een koning die één van ons is en die laat zien hoe wijs en zorgzaam God regeert. Als mens mag Hij daarom delen in de heerlijkheid die Adam ook had.

Jezus Christus heeft God en mensen met elkaar verzoend door én God én mens te zijn. Hij brengt de vertrouwelijke omgang, zoals die er was in het paradijs, terug. De naam van God – genade en waarheid – heeft een gezicht gekregen in Jezus Christus.

Dat hebben de apostelen met eigen ogen gezien. Vooral tijdens de veertig dagen na zijn opstanding. Zij zagen in het echt waar de Israëlieten in het oude verbond een afbeelding van zagen. Zij zagen in één Persoon waar Mozes en Salomo nauwelijks bij in de buurt konden komen.

Johannes vat dat in zijn evangelie zo samen: Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid (Joh. 1:14). En in vers 18: Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen.

Verborgen omgang

Maar daarna is Christus opgenomen in de hemel. Verborgen voor onze ogen. Wij zien nu zelfs nog minder dan de Israëlieten onder het oude verbond. Geen tempeldienst meer. Geen Mozes met een stralend gelaat, omdat Hij zojuist met God gesproken heeft. Geen visioenen. Het is niet voor niets dat Paulus schrijft dat ons leven met Christus is verborgen in God (Kol. 3:3).

Onze omgang met God is inderdaad verborgen. Maar het is wel een omgang met Christus. Het is daarom niet alleen een verborgen, maar ook een daadwerkelijk echte omgang.

Wat de Israëlieten in de tempel zagen, was niet meer dan een afbeelding. De HERE zelf woonde in donkerheid, verborgen voor ieder menselijk oog. Wat ze zagen was niet de werkelijkheid. Dat de hogepriester met het bloed van een bok op het verzoendeksel sprenkelde, had geen enkele uitwerking. Wij mogen weten dat Christus met zijn eigen bloed binnen is gegaan in de hemel. Wij mogen weten dat er echt vrede is tussen God en ons.

Mozes en de andere profeten hebben veel mogen zien. Maar ze hebben Jezus Christus niet gezien. Ze hebben het kruis op Golgotha niet zien staan. Ze hebben de opgestane en verheerlijkte Christus niet gezien. De apostelen wel. Zij zijn getuigen geweest van Hem. Johannes heeft op Patmos zelfs Christus in al zijn heerlijkheid gezien, zonder te hoeven sterven.

Wij zijn, net als de gelovigen in het oude verbond, nog steeds afhankelijk van Gods openbaring. Voor ons is nog steeds veel verborgen. Zonder geloof zien we nog steeds niets. Maar, anders dan in het oude verbond, hebben wij het getuigenis van de apostelen over Jezus Christus. En wij hebben de belofte van de Geest van Christus. Betekend en verzegeld in de doop in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.

Voordat Christus ten hemel voer, gaf Hij twee zichtbare tekenen en zegels. De doop en het avondmaal. Herinneringen en verzekeringen van zijn werk en van zijn liefde voor ons. In de sacramenten geeft Hij Zichzelf. Om samen met het evangelie te gebruiken totdat Hij verschijnt in al zijn heerlijkheid. Gebruik jij die al nu het nog kan? Christus geeft genoeg om te geloven. Maar daar komt het voor ons wel op aan. Om bij zijn verschijning met Hem te verschijnen in heerlijkheid (Kol. 3:4).